Als je les geeft over seksuele- en genderdiversiteit maak je een hoop mee. Leerlingen die ineens uit de kast komen, beledigende opmerkingen uit de klas, of docenten die homofobe meningen delen met hun leerlingen. Dat het soms zwaar is, maakt het juist nuttig en stiekem best leuk. Maar na zes jaar les geven met COC Haaglanden, kwam ik ineens uit bij de klas die ik niet goed aankon, en eigenlijk liever op had gegeven.
Met mijn collega voorlichter Laura gaven we die dag vier lessen op een Haagse middelbare school. Een nieuwe voorlichter liep ter kennismaking mee. De klassen waar wij voor waren geboekt waren vooral havo en VWO-niveau en bestonden bijna alleen maar uit witte kinderen. Dat de seksuele- en genderdiversiteit zo laag is op een school in een stad als Den Haag, vind ik eigenlijk al best zorgwekkend.
We begonnen eigenlijk zoals altijd. Nadat we met de vaste docent afspraken hadden gemaakt over zijn bijdrage − wij de inhoud, hij de orde in de klas − zetten we de stoelen in een kring klaar om een gesprek te voeren over seksuele- en genderdiversiteit. Open en eerlijk, met ruimte voor veel vragen en meningen, zolang dat met respect gebeurt.
Deze klas was onrustiger dan ik gewend ben en dus vertelden we hoe de les zou gaan, met gespreksregels, wat we kwamen doen en wat het COC is. Een aantal leerlingen had in de les een duidelijke mening en namen het voortouw in de discussies die volgden. In het begin ging dat redelijk goed. We deelden onze kennis en sommige leerlingen haakten daar positief op in. Maar er klonk ook een toon als: “We weten het al lang. Wat komt u hier doen?”
Zo tolerant en begripvol als ze eerst waren, zo defensief werd het gesprek vanaf dat moment.
Dus besloot ik leerlingen directe vragen te stellen over hun eigen houding. Want het is makkelijk praten over ideeën en concepten, maar kritisch kijken naar je eigen houding is waar het écht pas nut heeft. Ik schatte deze leerlingen in als intelligent genoeg om een goed debat te voeren. Toch sloeg de sfeer om toen ik vroeg of het okay is om ‘homo’ als scheldwoord te gebruiken en of dat hier ook op school gebeurt.
Zo tolerant en begripvol als ze eerst waren, zo defensief werd het gesprek vanaf dat moment. Dat homo's rechten hebben vonden deze leerlingen allemaal heel vanzelfsprekend, maar op luide toon werd mij uitgelegd dat ze over schelden en pesten niet eens na wilden denken. De klas reageerde alsof ik een ballon had laten knappen in de stiltecoupé.
De strekking van hun felle reactie was al snel: de leerlingen zouden nooit met ‘homo’ schelden als ze wisten dat iemand zelf homoseksueel is. En zo lang er niemand uit de kast komt, zouden ze daar dus gewoon mee door gaan. Heb je daar problemen mee? Dan moest je maar snel eens je verhaal komen doen, zodat ze er rekening mee konden houden. Dat ik uitlegde dat je door het scheldgedrag het iemand eigenlijk onmogelijk maakt om uit de kast te komen en dus een onveilige sfeer creëert, kon ze eigenlijk niks schelen. Niets dat wij hen leerden, wilden ze accepteren.
Niks nieuws per se. Dit heb ik eerder gehoord. Zeker op scholen waar leerlingen zelden te maken hebben met discriminatie op persoonlijk niveau, hoor ik vaker hoe de bal zo wordt teruggekaatst.
Als je dagelijks mensen negatief hoort praten over, of hoort schelden met ‘homo’, kijk je wel uit.
Wat dan helpt zijn twee dingen: Andere leerlingen aan het woord laten, en je persoonlijke verhaal doen. Juist daar ging het mis. Een aantal leerlingen was zo dominant aanwezig, dat klasgenoten hen niet meer tegen durfden te spreken, of konden uitpraten. En dus deden Laura en ik om beurten ons persoonlijke verhaal.
Over hoe ik mij heel eenzaam voelde op de middelbare school. Dat ik goed kon doen alsof ik helemaal niet homoseksueel ben. En dat ik dat vooral deed omdat ik mij niet veilig en vrij voelde. Als je dagelijks mensen negatief hoort praten over, of hoort schelden met ‘homo’, kijk je wel uit. En ik had gewild dat daar toen niet zo gemakzuchtig over werd gedacht.
Maar er was geen beginnen aan met deze klas. Ik was meer bezig de leerlingen te corrigeren als er door mij heen werd geschreeuwd, dan met een gesprek in de kring te bevorderen. En toen de klas, tegen de afspraken in, ging roddelen over wie er op school wel of niet gay zou kunnen zijn, besloot Laura de docent die in een hoekje zijn huiswerk zat na te kijken erbij te betrekken. Want uiteindelijk was orde houden zijn taak. Na een tijdje stuurde hij er wel twee leerlingen uit die het gesprek onmogelijk maakten door te blijven schreeuwen, maar het bleef bij het verwijderen uit de les, in plaats van de klas te corrigeren op een manier waarop we met z’n allen verder konden. Het was al te laat en de rust keerde niet meer terug. In de tussentijd bleven leerlingen mij de les lezen over waarom wij, als LHBTQ-gemeenschap, ons maar beter konden inschikken naar hun normen.
Later begreep ik ook dat ons tijdstip verkeerd was. De school had ‘een weekje over’ tussen het schoolkamp en de vakantie. Leerlingen hadden die week alleen maar gastlessen en projecten en voelden aan alles dat er geen consequenties waren voor hun cijfers of voortgang. De school had ons geboekt als opvulling, zonder de klassen goed voor te bereiden. Ook hoorde ik pas later dat er een fundamenteel probleem zit bij de hele school: er waren van het relatief kleine team op dat moment 11 docenten ziek thuis. Ik vind het veelzeggend, over zowel het onderwijssysteem, als over de situatie op deze school.
Wanneer op de hele school niemand, inclusief de docenten, uit de kast durft te komen, heb je een probleem. En dat moet in de klas besproken kunnen worden.
Maar een veel grotere oorzaak wil ik nog wel even noemen: Het zelfbeeld van deze leerlingen. Het zijn typisch de overwegend witte (elite)scholen waar ik dit soort wrijving ervaar. Kinderen die van huis uit al meegekregen hebben dat ze beter zijn, zich niet hoeven aan te passen en boven de maatschappelijke veranderingen staan. Wanneer je hoort ‘jullie moeten naar de scholen in de Schilderswijk want daar ligt het echte probleem’, maar op de hele school niemand, inclusief de docenten, uit de kast durft te komen, heb je een probleem. En dat moet in de klas besproken kunnen worden.
Ik voelde mij opgesloten in een vol lokaal. Laura en ik deden ons persoonlijk verhaal en onze nieuwe voorlichter deed kort mee, maar zelfs daarin werden we vaak onderbroken, moesten we blijven vragen om respect, onze grenzen te respecteren en bleven we optreden tegen onrust. Maar ik wilde niet opgeven. Zoiets kun je niet in je eentje beslissen als je samenwerkt, maar klassikaal aan elkaar vragen ‘zullen we kappen?’ vond ik een zwaktebod en ik wist niet hoe Laura erin stond. Wel zag ik aan haar gezicht dat haar motivatie tot het nulpunt was gezakt.
Toen de tijd er eenmaal op zat was er pauze tot de komende twee lessen en in dat kwartier moest er een plan komen. Ik heb direct de coördinator van die dag opgespoord en wij deden ons verhaal. Er was geen tijd voor discussie en er moest nú een plan komen. Als we nog twee van deze klassen zouden krijgen, met even passieve eigen docenten, moest ze zelf maar voor de klas gaan staan.
Die boodschap kwam wel binnen. Middenin de docentenkamer kwam er spoedoverleg. Roosters werden omgegooid, meer assertieve docenten naar onze lessen overgeplaatst en gelukkig nam de coördinator zelf initiatief om naar de twee komende klassen te gaan om vijf minuten het woord te nemen over hoe leerlingen zich dienden te gedragen. En dat hielp. Zodra de schoolleidng door had dat wij voor de inhoud kwamen, maar dat de orde nog altijd hun eigen verantwoordelijkheid bleef, konden we verder.
Na afloop kwam de coördinator van de dag weer naar ons toe. Ze had met de klas gesproken.
Gelukkig was de volgende les na de pauze weer echt leuk. Leerlingen waren weliswaar onrustig, maar nu omdat ze nieuwsgierig waren. En de nieuwe docent greep in wanneer te veel mensen het woord namen. “Ja, let even op allemaal. Ik ga nu een lijstje bijhouden met wie er spreekt voordat hij of zij de beurt krijgt. Wie wil er een uurtje nablijven?”, grapte ze. Ze gaf mij een knipoog en ik lachte terug. En vanaf dat moment konden we informatie verstrekken, het gesprek aangaan en vragen beantwoorden.
Na afloop kwam de coördinator van de dag weer naar ons toe. Ze had met de klas gesproken. Een aantal leerlingen had toegegeven te ver te zijn gegaan en de klas had aan haar gevraagd om excuses over te brengen naar hun gastdocenten. Ik weet niet of dat nou zo oprecht was, maar in ieder geval had zij haar verantwoordelijkheid genomen. Later die week zouden er meer lessen worden gegeven door onze collega-voorlichters, en daarvan zou er ook een niet door gaan. De orde in deze klas kon niet worden gegarandeerd.
Later zaten Laura en ik nog samen de dag na te bespreken. We bleken er eigenlijk hetzelfde in te staan: deze les hadden we moeten stoppen, maar alle twee wisten we niet hoe. En gelukkig is dit in zes jaar tijd slechts één keer nodig geweest. Maar Laura zei: “Volgende keer schrijven we een vraag op het bord, laten we de vaste docent het gesprek aansturen en overleggen we intussen op de gang.” Dat onthoud ik. Volgende les doen we het anders.
Coverbeeld: Peter van der Wal