Steeds vaker is de lhbtq-gemeenschap het bewuste doelwit van aanslagen. Journalist Lars Dellemann vroeg zich af: waarom praten we daar niet over? En hoe reëel is die dreiging? Hij ging op onderzoek uit.
Het is de zomer van 2016, ik werk op de redactie van NOS op 3. De wereld is net opgeschrikt door een terroristische aanslag op gayclub Pulse in Orlando: een schutter heeft 49 mensen van het leven beroofd. Een collega vraagt me of er lhbtq’s in mijn netwerk zijn die hij kan interviewen over de aanstaande Pride in Amsterdam. Durven zij het evenement dit jaar nog wel te vieren, wil hij weten.
Néé, denk ik. Níet doen. Maar mijn bezwaar overtuigt hem niet. En dus hoop ik iemand voor de camera te krijgen die met volle overtuiging vertelt waarom hij ook dit jaar onbevreesd aan de gracht zal staan. Zwicht iemand publiekelijk voor de angst, zo redeneer ik, dan zal die zich als een olievlek over ‘mijn’ gemeenschap verspreiden. Liever laat ik ons, en vooral ook mezelf, in zalige onwetendheid ons feestje vieren.
Na die verhitte zomer van 2016 blijf ik geconfronteerd worden met berichten over terroristische dreiging, die zich ondertussen ook expliciet op de Nederlandse lhbtq-gemeenschap lijkt te richten. In 2017 blijkt dat de Amsterdamse Canal Parade het jaar ervoor extra werd beveiligd vanwege ‘serieuze signalen’. In 2018 voorkomt de AIVD een aanslag van de Arnhemse terreurgroep, Pride Amsterdam is een beoogd doelwit. Ook in 2020 wordt het evenement bedreigd met een aanslag, maar dat jaar gaat het niet door vanwege covid. Een paar maanden later ontvangt het COC als lhbtq-belangenorganisatie een valse bommelding.
Het lijkt alsof de hele gemeenschap ooit heeft besloten dat zwijgen de beste reactie is op terroristische dreiging.
Bij ieder bericht dat zich aan mij opdringt, doorloop ik hetzelfde proces. Ik scan de koppen, slik een keer flink en ga weer over tot de orde van de dag. Ik wil het niet zien, niet horen, niet lezen. Niet tot me door laten dringen dat ik als queer persoon het bewuste doelwit van een aanslag ben. Maar afgelopen zomer verandert er iets.
Sinds de aanslag op een gaybar in Oslo van 25 juni 2022, merk ik dat ik mijn eigen angstgevoelens niet langer kan onderdrukken. Wanneer ik tijdens de Canal Parade een goede plek aan de gracht vind, kijk ik om me heen: staan we hier veilig? Wat doen we als er schoten klinken? Die gedachten maken me onrustig, maar ze hardop uitspreken durf ik niet. Het lijkt alsof niet alleen ik, maar de hele gemeenschap ooit heeft besloten dat zwijgen de beste reactie is op terroristische dreiging. Breken met die code voelt als verraad.
Kunnen we ons die stilte nog permitteren, vraag ik me nu af. Als meer lhbtq’s vanbinnen wel degelijk een sluimerende angst en kwetsbaarheid ervaren, wordt het dan niet tijd er een breder gesprek over te voeren? En hoe doen we dat dan, praten over de dreiging van extremistisch geweld en terrorisme zonder de angst te vergroten? Zonder terroristen precies dat te geven waar zij naar verlangen?
Theater van de angst
Voor filosoof en psychiater Damiaan Denys komt het niet als een verrassing, die neiging om berichten over terrorisme zo snel mogelijk weg te klikken en er niet over te willen praten. Vermijding, vertelt hij, is een veelvoorkomende reactie op angst. “Veel mensen zijn bang voor hun eigen angsten en doen allerlei pogingen om er niet mee geconfronteerd te hoeven worden, want die confrontatie voelt onprettig. Bovendien kan het uitspreken van angst pijnlijk zijn: het toont een kwetsbaarheid die bij anderen snel leidt tot aversie.”
Toch is strikte vermijding voor het individu geen aanbevelenswaardige reactie op angst, zegt Denys. “Wie de confrontatie nooit aangaat, zal het object van de angst sneller verbeelden als een almaar groter wordend monster.”
Geldt dat ook wanneer terroristische dreiging als gespreksonderwerp wordt gemeden binnen een gemeenschap? In 2010 bracht hoogleraar internationale en politieke geschiedenis Beatrice de Graaf het boek Theater van de angst uit. Daarin stelt de terrorisme-expert dat aanslagplegers hun succes meten op basis van de reacties onder de bevolking. Wie hen wil ontmoedigen, moet hun acties en impact vooral niet dramatiseren en sensationaliseren. In die zin kan het negeren en verzwijgen van terroristische dreiging dus wel degelijk nut hebben.
Zo simpel ligt het echter niet. Wanneer De Graaf naar de effectiviteit van stilzwijgen wordt gevraagd, benadrukt ze dat nietsdoen geen optie is voor een gemeenschap die als doelwit wordt aangemerkt door terreurgroepen. “Het is zaak zo’n gemeenschap weerbaar te maken. Dat doe je door het gesprek over dreiging en angst met elkaar te voeren, maar ook door instanties die verantwoordelijk zijn voor veiligheid, kennis te laten delen. Denk aan gemeenteambtenaren en de NCTV [Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding – red.].”
Die kennis zou volgens De Graaf vooral betrekking moeten hebben op de context waarin terrorisme plaatsvindt. “Het is van belang dat de mechanismen die achter terreur schuilgaan worden begrepen: wat is het, waar komt het vandaan, wat weten we over de daders en hun motieven? En in hoeverre is er werkelijk sprake van gericht anti-lhbtq-terrorisme?” Door de dreiging beter te begrijpen, zegt De Graaf, kan een stukje van de angst worden weggenomen. “En voorkom je dat mensen zelf invulling gaan geven aan een dreiging omdat het zo abstract blijft.”
Daar sluit Denys zich bij aan. “Het doorgronden van dat waar je als gemeenschap angstig voor bent, in dit geval de groepen en personen die aanslagen willen uitvoeren, kan zeker helpen. Dan verandert de angst in vrees, en vrees is voor mensen makkelijker te verdragen.”
Aangetaste mannelijkheid
Kennis dus. Wat is er eigenlijk bekend over terroristen en gewelddadige extremisten die het hebben voorzien op de lhbtq-gemeenschap? En wat maakt ons een geliefd doelwit? Een zoektocht door openbare bronnen levert slechts flarden informatie op over de personen die een aanslag in Nederland wilden plegen of ermee dreigden. Van de Arnhemse terreurgroep, wier verijdelde aanslag van 2018 door de officier van justitie ‘zonder twijfel de ernstigste zaak van de afgelopen jaren’ werd genoemd, is bekend dat zij uit jihadistisch motief handelde. Niet voor niets zat de destijds 34-jarige groepsleider Hardi N. al eens vast voor een poging tot uitreizen naar IS-gebied.
De afzender van de valse bommelding die het COC in 2020 ontving, lijkt juist een extreemrechtse ideologie aan te hangen. Hij ondertekende zijn bericht als ‘iemand van het witte, superieure ras’, vertelde COC-directeur Marie Ricardo toen ze ernaar gevraagd werd in een interview met OneWorld. Voor wie de internationale ontwikkeling van de extreemrechtse beweging volgt, komt dat niet als een verrassing. In West-Europa en de VS richt de beweging haar pijlen naast migranten en de joodse gemeenschap ook steeds duidelijker op lhbtq’s.
“In veel landen is een stijging van het aantal haatmisdrijven tegen de queer-community te zien”
Volgens Nathaniël Kunkeler, als onderzoeker verbonden aan het Centre for Research on Extremism in Oslo, zijn er twee belangrijke redenen voor de extreemrechtse afkeer tegen onze gemeenschap. “Het voortbestaan van het witte ‘ras’ of de witte natie is voor rechts-extremisten een centraal thema binnen hun ideologie”, licht hen toe. “Daarom wordt er veel belang gehecht aan het familieleven en de voortplanting door heterokoppels.” Kunkeler benadrukt dat het bestaan van seksuele en genderdiversiteit door veel rechtsextremisten niet wordt gezien als een gegeven, maar als iets dat kan worden ‘overgedragen’ op anderen. “Vooral kinderen moeten daarom beschermd worden tegen de vermeende invloed van lhbtq’s, want die invloed zou hun toekomstige voortplanting bedreigen.”
De rechts-extremistische mannen die overgaan op het plegen van geweld, hebben daarnaast vaak een meer persoonlijk motief. “Lhbtq’s worden door hen gezien als een groep die de ‘genderorde’ verandert”, vertelt de onderzoeker. Die genderorde staat voor de cultureel bepaalde normen rondom mannelijk en vrouwelijkheid, waarbij de man lange tijd bovenaan de hiërarchie heeft gestaan. “Een deel van de geweldplegers heeft de overtuiging dat zijn status als man verloren gaat en wil zijn aanzien herwinnen. Jezelf militariseren, wapens aanschaffen en een aanslag plegen wordt door hen gezien als de ultieme uiting van mannelijkheid.”
Blinde vlek
Ondanks de toenemende normalisering van extreemrechts gedachtegoed in het politieke en medialandschap van westerse landen, wijst data van het Centre for Research on Extremism vooralsnog niet op een toename van extremistisch geweld. Maar daar mag volgens terrorismedeskundige De Graaf een kanttekening bij worden geplaatst. “In veel landen is de laatste jaren een stijging van het aantal haatmisdrijven tegen de queer-community te zien. Uit onderzoek in Duitsland en de VS blijkt dat het overgrote deel daarvan als spontaan incident wordt geregistreerd, ook als de dader in werkelijkheid vanuit ideologische overtuiging en een extremistisch motief handelde. Het achterhalen van de precieze intentie van geweld is in de praktijk een lastige opgave.”
In Nederland maakt de NCTV vier keer per jaar de balans op van de actuele dreiging van extremisme en terrorisme. Daarvoor maakt het gebruik van gegevens van onder meer de politie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Op dit moment geldt voor heel Nederland een ‘aanzienlijke terroristische dreiging’: niveau 3 op een schaal van 5. Maar in de tientallen rapportages die sinds 2016 verschenen, wordt de lhbtq-gemeenschap slechts drie keer genoemd. In een van die gevallen wordt terloops naar ons verwezen als groep tegen wie geweld wordt aangemoedigd op Nederlandse extreemrechtse internetfora.
Wanneer de AIVD wordt gevraagd hoe het de dreiging richting onze gemeenschap precies monitort, blijft het onduidelijk of en hoe de instantie cases categoriseert. ‘Daders die geweld of intimidatie gebruiken tegen mensen uit de lhbtq-gemeenschap maken zich primair schuldig aan strafbare feiten’, reageert een woordvoerder per mail. ‘Daarbij is in eerste instantie opsporing door politie en vervolging door het openbaar ministerie van belang. Of de oorzaak van dat handelen nu crimineel, homofobie, of wat anders is.’
Ook in de wetenschap blijkt de kennis over potentiële daders van aanslagen op Nederlandse lhbtq’s zeer gering te zijn. Volgens socioloog Laurens Buijs, die in 2008 onderzoek deed naar de daders van antihomoseksueel straatgeweld, wijst het op een blinde vlek van academici. “Na mijn publicatie is er in Nederland geen daderonderzoek meer gedaan, voor zover ik weet ook niet naar daders van bedreiging of geweld met extremistische kenmerken. Terwijl de urgentie er wel degelijk is.”
Monster in de bek kijken
Hoewel de gesprekken die ik voor dit stuk voerde me een paar nieuwe inzichten geven, stelt het opvallende gebrek aan grondige kennis me allerminst gerust. Om van onze angst vrees te kunnen maken, moeten we als queer-community het monster in de bek durven kijken. Dat kan alleen als we weten wie of wat dat monster is, als we kennis hebben over (potentiële) daders, hun achtergronden, aantallen en motieven. Zolang die kennis onvoldoende wordt vergaard of voor ons wordt achtergehouden, zal het moeilijk zijn een constructief gesprek te voeren over onze zorgen en veiligheid. En rijst de vraag of de dreiging van onze gemeenschap de prioriteit krijgt die deze verdient in het nationale antiradicaliserings- en antiterrorismebeleid.
“We moeten ons niet laten intimideren, maar ook niet naïef zijn”
Wanneer ik die laatste vraag voorleg aan COC-directeur Marie Ricardo, blijkt dat de belangenorganisatie eens per twee jaar met een vertegenwoordiging van de NCTV om tafel gaat. “Want we moeten ons niet laten intimideren, maar ook niet naïef zijn”, aldus Ricardo. Tot nu toe krijgt hen de indruk dat instanties de dreiging richting de lhbtq-gemeenschap serieus nemen. “Maar we kunnen natuurlijk niet meekijken met het werk dat ze doen. Of er ook in praktijk prioriteit aan wordt gegeven, valt niet te controleren.”
De directie van één belangenorganisatie die sporadisch overlegt met de vertegenwoordiging van één veiligheidsinstantie: het is beter dan niets, maar het lijkt me niet genoeg. Waarom schuiven er niet meer partijen aan bij dat overleg, vraag ik Ricardo. “Samen staan we sterker, dat beaam ik”, reageert ze. “Het zou nuttig zijn als er een bredere vertegenwoordiging vanuit lhbtq-organisaties en evenementenorganisaties aanschuift, maar bijvoorbeeld ook van het OM en verschillende ministeries. Vanuit daar kunnen we bekijken wat er met de achterban kan worden gedeeld, en wie er behoefte heeft aan welke informatie.”
Het klinkt als een mooie opening voor meer dialoog, maar ook als het minste dat we als gemeenschap mogen verwachten. Een overlever van de aanslag op de Parijse concertzaal Bataclan sprak in de Volkskrant over de noodzaak om te breken met de passiviteit waarin je als slachtoffer wordt gedwongen. Volgens mij geldt die noodzaak ook voor degenen die (nog) geen slachtoffer zijn, maar wel een doelwit. Het wordt tijd dat we onze stilte doorbreken.
Beeld: Avalon Nuovo