Als eerste queer Boekenweekauteur met Surinaamse roots wil Raoul de Jong (38) lezers kennis laten maken met de rijkdom aan helden, goden en schrijvers die hij de afgelopen jaren ontdekte. “Ik denk dat veel queer schrijvers van kleur worstelden met dezelfde vraag als ik: welke strijd ga ik aan?"
Het begon allemaal met een feest. Op 30 juni 2015 begaf Raoul de Jong zich aan de rand van Rotterdam tussen dansende mensen in kleurrijke rokken en hoofddoeken die in trance raakten van opzwepende muziek. Het was de avond voor Keti Koti, de herdenking van het slavernijverleden. De verhalen achter de kleding die op dat feest werd gedragen en de diepere betekenis van de dans, daar had hij je in die tijd nog niet veel over kunnen vertellen. De Jong had toen al meerdere boeken op zijn naam staan, maar in geen daarvan ging hij dieper in op zijn Surinaamse wortels, ondanks aansporing daartoe van zijn uitgever. “Het voelde als iets persoonlijks, waar ik pas over wilde schrijven als ik er een grotere boodschap mee kon overbrengen.”
Die nacht in 2015 was een keerpunt. “Het was de eerste Surinaamse omgeving waar ik anderen zag zoals ik. Queer mensen, die werden geaccepteerd en omarmd door alle aanwezigen. Met z’n allen vierden we dat onze voorouders de slavernij op de een of andere manier overleefd hebben, via dans, muziek en rituelen. Ik ervoer op die plek een enorme kracht en voelde dat die met een groter publiek gedeeld moest worden. Ik besefte dat ik een brug zou kunnen vormen tussen de media – de wereld waarin ik werk – en wat zich daar op dat wintifeest afspeelde.”
“Ik heb nog nooit zoveel mooie reacties ontvangen op een werk, maar ook nog nooit zoveel onbegrip”
De Jong groeide op bij zijn Nederlandse moeder. Pas op zijn 28ste ontmoette hij voor het eerst zijn Surinaamse vader, die hem vertelde over een van hun voorvaders, een medicijnman, die zichzelf naar verluidt kon transformeren in een jaguar. Met dat mythische gegeven als vertrekpunt begon De Jong aan een onderzoek naar het slavernijverleden en de geschiedenis van Suriname.
Het in 2020 verschenen boek dat hieruit voortkwam, Jaguarman, was bedoeld als een cadeau. Niet alleen voor Surinaamse lezers, maar voor alle lezers. Een bewijs van de weerbaarheid van de mens en de mogelijkheid tot verandering, verbetering. Om aan te tonen dat ook monsters weer mensen kunnen worden. Maar dat is niet hoe het door iedereen werd ontvangen. “Ik heb nog nooit zoveel mooie reacties ontvangen op een werk, maar ook nog nooit zoveel onbegrip.” Sommigen vonden De Jong maar boos, bij voorbaat al, zonder zijn werk te hebben gelezen. Hij werd gewaarschuwd niet ‘zoals Akwasi en Sylvana Simons te worden’. De Jong: “En zulke opmerkingen maakten mij dan weer boos.”
Tekst gaat verder onder foto.
Dit jaar is Raoul de Jong verantwoordelijk voor het Boekenweekessay, Boto Banja, dat van 11 tot en met 19 maart voor een klein bedrag verkrijgbaar zal zijn in de Nederlandse boekhandels. Daarin neemt hij de lezer mee op een rituele bootreis en borduurt hij voort op wat hij in Jaguarman vertelde. Tijdens zijn reis stelt hij de lezer voor aan het werk van schrijvende afstammelingen van tot slaaf gemaakte mensen, die begin twintigste eeuw op schepen stapten om de verhalen van hun voorouders met de rest van de wereld te delen.
Toen je hoorde dat je dit essay mocht schrijven, barstte je in tranen uit, zo beschrijf je in het voorwoord.
“Ik heb getwijfeld of ik dat erin moest laten. Het kwam mede door de week waarin ik dat nieuws kreeg. Jaguarman was pakweg twee jaar uit en in de nasleep daarvan kreeg ik te maken met veel onwetendheid. In plaats van bij de literatuur, werd mijn boek vaak op een apart plankje geplaatst met boeken over Suriname of Zuid-Amerika. Alsof mijn verhaal alleen boeiend is als je daarin geïnteresseerd bent. Datzelfde overkwam veel van de mensen over wie ik de afgelopen jaren schreef. Precies die week had ik er genoeg van: ik stond op het punt de handdoek in de ring te gooien, maar kreeg met dit essay ineens een zwaard en een kroon aangereikt. Ik moest huilen omdat het mijn werk makkelijker maakt – dit essay komt prominent in de boekhandels te liggen – en omdat ik wist waarvoor ik die kroon en dat zwaard kon gebruiken. Wat ik de afgelopen jaren allemaal heb uitgevonden is zo belangrijk. Ik denk dat veel mensen daar wat aan kunnen hebben.”
Waarom twijfelde je de tranen te noemen in je voorwoord?
“Ik wilde niet dat het als klagen zou overkomen. Toch heb ik het erin gezet: het is ook een onderdeel van het verhaal. Om te weten wat een overwinning het is dat iemand met mijn achtergrond dit essay mag schrijven over deze thema’s, moet je ook weten hoe moeilijk het was om hier te komen.”
“Er werd van me verwacht dat ik vooral sprak over hoe verschrikkelijk de slavernij is geweest”
Jij bent de eerste Boekenweekauteur met Surinaamse roots. Wat doet dat gegeven met je?
“Het voelt als een grote verantwoordelijkheid. Soms is dat licht verlammend, vooral wanneer ik twijfel of het me gelukt is, of ik alles op de juiste manier heb verwoord – daar heb ik soms nachtmerries over. Maar het geeft me ook kracht. Ik heb deze onderwerpen nu een van de grootste podia kunnen geven die er bestaan in de Nederlandse literatuur, hoe gaaf is dat?”
Hoe zou je de missie achter je essay omschrijven?
“Ik zag hierin de kans een groot podium te geven aan het universum dat ik de afgelopen jaren heb ontdekt. Een universum vol legendarische schrijvers, helden, verhalen en goden, dat de meeste Nederlanders – en ook veel Surinamers – nog niet kennen. Ik wil mensen meenemen in het ontdekken daarvan, omdat deze ontdekkingen mijn leven leuker hebben gemaakt en omdat ik denk dat velen er iets van kunnen leren. Net zoals ik ooit veel had aan het werk van mensen als Jan Wolkers, Jan Cremer en Remco Campert: schrijvers die níét op mij lijken, qua uiterlijk.”
Tekst gaat verder onder foto.
In je essay schrijf je over de Harlem Renaissance, een periode in de jaren twintig van de vorige eeuw waarin het werk van Afro-Amerikaanse schrijvers en kunstenaars belangstelling kreeg van een groot publiek. Maar enkel wanneer zij schreven wat dat publiek van hen verwachtte. Heb jij daar in je schrijfcarrière mee te maken gekregen?
“Ik denk het wel, maar dat merkte ik pas nadat Jaguarman verscheen. Er werd van mij verwacht dat ik vooral sprak over hoe verschrikkelijk de slavernij is geweest. Maar probeerde ik te vertellen over hoe mensen die slavernij hebben overleefd, en wat we daarvan kunnen leren als mensen, ongeacht onze kleur, dan was het moeilijker daar aandacht voor te krijgen. Met mijn boek en dit essay wil ik laten zien dat mijn tot slaaf gemaakte voorouders veel meer waren dan slachtoffers, dat ze grote wijsheid bezaten.”
Waarom vermoed je dat het lastiger is daar aandacht voor te krijgen?
“Deels door de aard van die wijsheid. Mijn Surinaamse voorouders geloofden in bomen die kunnen praten, rivieren die geesten hebben, mensen die zichzelf in jaguars kunnen veranderen. Zulke verhalen worden meestal tot onzin bestempeld, hekserij, naïef, grappig, maar ik geloof dat we ze serieuzer moeten nemen. Door dat te doen hebben tot slaaf gemaakten immers driehonderd jaar onderdrukking en grote gruwelijkheden overleefd. Daarbij: kijk naar de staat van onze wereld en onze samenleving: het is heel duidelijk dat we niet alle wijsheid in pacht hebben.”
“Deze schrijvers kleedden zich als koningen en koninginnen, ook al behandelde de wereld hen als vuil”
Aimé Césaire, een van de schrijvers die je aanhaalt in je essay, stelde dat Europeanen die zichzelf als het centrum van de wereld zijn gaan zien, eigenlijk de ware slachtoffers zijn.
“Dat denk ik ook. Ik ervaar het contrast wanneer ik reis. Vorig jaar was ik in Suriname en terugkomen in Nederland, in de ratrace die wij hier met z’n allen hebben gecreëerd, is dan echt een shock. Alles moet hier zo snel. Een journalist vroeg me laatst tijdens een kort interview of ik in een paar zinnen wat lessen uit Jaguarman kon opsommen. Nee, dacht ik, dat kan ik niet. Daar had ik namelijk een heel boek voor nodig. Van die haast lijken we allemaal bijzonder ongelukkig te worden. Ik zie het aan de mensen van wie ik hou – de helft zit in een burn-out of heeft die gehad – en ik voel het aan mezelf.”
1 juli dit jaar is het 150 jaar geleden dat de slavernij werd afgeschaft. Een eer dat jij juist dit jaar gevraagd bent als Boekenweekauteur, maar de grens met tokenisme lijkt dun.
“Het thema is dit jaar ‘Ik ben alles’. De CPNB [organisator van de Boekenweek – red.] heeft mij niet specifiek gevraagd te schrijven over de slavernij of het verhaal van Suriname. Ik heb er zelf voor gekozen met name te focussen op dat deel van mijn verhaal. Dat gezegd hebbende: dat ik half-Surinaams ben zal vast hebben meegespeeld in de keuze. Ik denk dat dat goed is.”
Tekst gaat verder onder foto.
Had je het idee dat rondom de slavernij-excuses afgelopen december een mening of reactie van jou verwacht werd?
“Ja, heel erg. Vanuit de Surinaamse gemeenschap en vanuit de media, die op zoek waren naar mensen die even een quoteje konden geven. Soms kwam ik in een radio- of tv-item om te praten over mijn werk, maar bleek eenmaal daar dat ik met name was uitgenodigd om iets te komen zeggen over die slavernij-excuses. Dat vind ik moeilijk. De setting was vaak zo dat ik niet werkelijk kon zeggen wat ik wilde zeggen.”
Heb je de excuses uiteindelijk wel gekeken toen ze werden uitgezonden?
“Ja, en ik was blij dat ik dat deed, want ik voelde er van alles bij en toen pas wist ik wat ik wilde zeggen.”
En dat was?
“Dankjewel. Aan de mensen die ervoor gezorgd hebben dat deze excuses er zijn gekomen. Krachtige mensen die met zoveel ellende te maken hebben gekregen en die hier zo lang voor hebben gestreden. Door alleen te focussen op de rommelige aanloop, de timing van de excuses en de persoon die ze uitsprak, gaan we voorbij aan die mensen.”
“In het wintigeloof worden homoseksualiteit en queerness niet veroordeeld”
Even terug naar je essay. Het thema van de Boekenweek is ‘Ik ben alles’, maar jouw homoseksualiteit komt in het essay minder aan bod. Hoe kwam je tot die keuze?
“Ik vertel inderdaad meer over de schrijvende nazaten van tot slaaf gemaakten, het wintigeloof en de goden van mijn voorouders, maar die invalshoek heeft nog een reden.”
Namelijk?
“In het wintigeloof worden homoseksualiteit en queerness niet veroordeeld. Omdat ervan uit wordt gegaan dat God al het leven omvat. Dat ik op mannen val is dus zo omdat God het zo bedoeld heeft.”
Homoseksualiteit wordt in het wintigeloof geaccepteerd, kan ik dat stellen?
“Ja, dat kun je wel stellen. Het zijn vaak queer mensen die wintipriesters zijn. Zij hebben een hoge voorbeeldfunctie. Veel van de schrijvers die ik aanhaal in Boto Banja, die afstammen van tot slaaf gemaakten, waren ook queer.”
Tekst gaat verder onder foto.
Heb jij je homoseksualiteit altijd omarmd?
“Ik was een jaar of achttien toen ik uit de kast kwam, enigszins noodgedwongen: mijn moeder vond tijdens het opruimen van mijn kamer een spannend boekje. De Nederlandse kant van mijn familie heeft het altijd geaccepteerd. Daarom was het voor mij minder een probleem dat mijn vader er anders in stond toen ik hem op 28ste voor het eerst ontmoette. Ik had al een heel leven van mijn moeder geleerd dat ik goed ben zoals ik ben.”
In hoeverre voel je je met jouw huidskleur en seksuele oriëntatie overal welkom?
“Onder queer personen voelt het alsof ik het meest mezelf kan zijn. Kijk ik naar mijn zwartheid, dan ligt het aan de situatie. Als ik naar de bron ga van de cultuur van zwarte mensen, dan kom ik uit bij geloven als winti, die zeggen dat wat ik ben iets moois is. Iets wat ik niet hoef te onderdrukken, maar mag vieren.”
En als je niet teruggaat naar die bron?
“Een deel van mijn Surinaamse familie heeft moeite met het gegeven dat ik op mannen val. Zij zijn christelijk geworden. Als je je in de geschiedenis verdiept, begrijp je hoe dat komt: ergens in de geschiedenis hebben zij het geloof van de onderdrukker omarmd. Ook daarom wil ik over die geschiedenis praten. Mensen veranderen in christenen was een van de manieren waarop zij beroofd werden van hun eigen krachten.”
“Veel queer schrijvers van kleur worstelden denk ik met dezelfde vraag als ik: welke strijd ga ik aan?”
Heb je het idee dat van jou verwacht wordt dat je als homoseksuele man van kleur over die twee delen van je identiteit schrijft?
“De druk om te schrijven over mijn homoseksualiteit voel ik niet echt. Tot nu toe ben ik daar nog nooit dieper op ingegaan in mijn werk; meestal noem ik terloops dat ik een vriend heb. De druk om te schrijven over de Surinaamse cultuur en over de mensen die voor mij kwamen voel ik wel.”
Voor dit interview mailde je mij dat je ontdekte dat veel van de schrijvers die in je Boekenweekessay aan bod komen waarschijnlijk biseksueel waren, maar dat het je niet gelukt was dat gegeven te verwerken in de tekst.
“Het is deel van de reden dat ik me zo aangetrokken voelde tot schrijvers als Langston Hughes en Zora Neale Hurston. Deze helden zijn ook ‘onze’ helden. Ik denk dat ze met dezelfde vraag hebben geworsteld die ik mezelf stelde tijdens het schrijven: welke strijd ga ik aan? Zij kozen ervoor vooral te schrijven over de zwarte geschiedenis, en minder expliciet over hun queerness. Je leest het in hun werk wel tussen de regels door. Een van hen, Claude McKay, schreef begin jaren dertig Romance in Marseille, een verhaal waarin een van de bijfiguren een homoseksuele romance heeft. In het verhaal wordt dat niet als iets problematisch gebracht, maar het was wel de reden dat het boek destijds niet werd uitgegeven. Het verscheen in 2020, 87 jaar nadat het geschreven was en ver na zijn dood.”
Hoe kwam je deze schrijvers op het spoor?
“Na de publicatie van Jaguarman vond ik foto’s van deze auteurs uit de Harlem Renaissance.” De Jong trekt een notitieboekje tevoorschijn met daarin foto’s van kleurrijk geklede schrijvers. “Ik zag deze beelden en dacht: dit is waar ik wil uitkomen. Kijk eens naar hun gezichtsuitdrukking, daarin zie je een enorme kracht, kleur en muziek. Maar ook naar hun houding en wat ze dragen. Deze schrijvers kleedden zich als koningen en koninginnen, ook al behandelde de wereld hen als vuil. In mijn zoektocht stuitte ik op dit geheime genootschap van schrijvers die niet alleen werden verbonden door het schrijven, maar ook door hun queerness. Behoor je zelf niet tot dat genootschap, dan heb je het misschien niet door wanneer je naar deze foto’s kijkt, maar ik zie het direct, aan alles. Het is jammer dat het me niet gelukt is dat gegeven expliciet te verwerken in het essay, maar binnen de zestig pagina’s die ik had kon ik het niet de aandacht geven die het verdient.”
Tekst gaat verder onder foto.
Ben je van plan in toekomstig werk dieper in te gaan op je homoseksualiteit?
“Ja, daar heb ik zelfs zin in. Maar wanneer ik dat doe, zal het in de eerste plaats zijn voor mezelf, niet voor de mensen die voor mij kwamen. Mijn queerness is voor mij persoonlijker dan het grote verhaal dat ik vertel in Jaguarman en Boto Banja.”
Raakt het je, dat je ontdekte dat veel van deze schrijvers queer waren?
“Ja, daardoor vind ik ze extra leuk. Het zijn voorbeelden waar ik me aan kan optrekken. Mensen die me de weg kunnen wijzen. Ze voelen als een soort grote broers en zussen, die niet met de stroom meegingen, maar de stroom veranderden. Die rol hadden ze mede door hun queerness, want die dwong hen in de rol van buitenstaander, van observeerder. Voor mij geldt hetzelfde. Ze konden niet voldoen aan wat van hen verwacht werd en zagen daar ook een zekere waarde in. Veel queer schrijvers veranderden vanuit die positie de wereld.”
“Er schuilt veel kracht in mijn zogenaamde naïviteit”
Jij groeide in je eigen woorden op ‘als bruin stipje in een witte omgeving’. Welke rol speelde je huidskleur in jouw jeugd?
“Het was vooral de buitenwereld die me ermee confronteerde, maar ik wist toen nog niet dat het zoveel meer was dan een kleur, dat er een heel verhaal achter schuilging. Een verhaal dat niet zozeer gaat over zwart en wit, maar over een systeem dat de wereld vernietigt en waarvan een heel klein groepje mensen profiteert. Een systeem dat verhalen in stand houdt die stellen dat er een daadwerkelijk verschil bestaat tussen zwarte en witte mensen, dat er zoiets als een ras bestaat.”
Wie of wat wakkerde dat besef aan bij jou?
“Rond mijn negentiende reisde ik door Afrika voor een van mijn eerdere boeken. Een man die werkte voor de ontwikkelingsorganisatie die mijn reis betaalde vroeg me naar mijn wereldbeeld. Ik was destijds in de veronderstelling dat Europa ooit vreselijke dingen had gedaan, maar dat we tegenwoordig aan de goede kant staan, dat we het leed dat we hebben aangericht proberen te verhelpen. Amerika was in mijn beleving nu de grote boosdoener. ‘Maar jongen’, zei die man, ‘Amerika is voortgekomen uit Europa. En Europa heeft hier in Afrika nog steeds de macht in handen.’ Ik besefte dat er een hoop was wat ik nog niet wist, dat het verhaal dat ik op school had meegekregen niet volledig was.”
Tekst gaat verder onder foto.
Net zoals je pas door er zelf actief naar te zoeken in aanraking kwam met het werk van Surinaamse schrijvers als Anton de Kom. Wat hebben die gedaan met jou en je schrijfwerk?
“Vaak wordt over mij gezegd dat ik te naïef in de wereld te sta, te kinderlijk, te vrolijk. Schrijvers als hij leerden me dat dat niet waar is. Dat er velen voor mij kwamen die net zo waren als ik. Er schuilt veel kracht in dat zogenaamd naïeve. We leven in een maatschappij waarin alles wat vrolijk en vriendelijk is minder serieus wordt genomen. Donker en deprimerend, dat zijn de eigenschappen de wij waarderen als hogere kunst. Ik ben in gaan zien dat dat een zeer westerse manier is van tegen het leven aankijken.”
Wat kost het je om trouw te blijven aan je eigen geluid, ook al bestempelen mensen dat als kinderlijk of naïef?
“Te veel, soms. In wat ik schrijf zeg ik wat ik wil zeggen. Maar de boodschap vervolgens laten landen bij de mensen waarvoor ik ’m bedoeld heb, die brug slaan, daar heb ik een extra baan aan.”
“Er komt steeds meer aandacht voor de helden uit de slavernijgeschiedenis. Voor het licht, in laats van alleen voor het leed”
Je begon aan Boto Banja met een zekere vermoeidheid. Is die weggetrokken door het schrijven ervan?
“Zeker, dat ik het essay mocht schrijven voelde al als een overwinning. Maar daarnaast is er de afgelopen tijd van alles gebeurd: de slavernijexcuses, de gedenksteen voor de Surinaamse vrijheidsstrijder Anton de Kom, maar ook de manier waarop er gesproken wordt over het slavernijverleden. Zo komt er steeds meer aandacht voor de helden uit die vreselijke geschiedenis, voor het licht, in plaats van alleen voor het leed. Door dat alles wordt er ook anders gereageerd op mij.”
Hoe werd er voorheen met je omgegaan?
“Ik was op een gegeven moment op tour met een groep Nederlandse schrijvers. Iedereen werd aangekondigd aan de hand van hun prestaties; ik werd ingeleid met ‘vrolijke jongen, houdt van Julia Roberts, moet vaak huilen bij films’. Niet met wat ik doe, maar met wie ik ben. Terwijl mijn werk ook voor allemaal prijzen genomineerd was.”
Waaraan merk je nu de verandering?
“September vorig jaar, in dezelfde week dat ik de laatste hand legde aan mijn essay, won ik drie prijzen. Eén voor mijn oeuvre, één voor een toneelstuk over de Surinaamse schrijver GGT Rustwijk en één voor het filmscript over Anton de Kom waar ik aan werk. Mensen hebben begrepen dat het tijd is ruimte te maken voor dit verhaal.”
Beeld: Tatiana Stoute / styling: Indiana Roma Voss / muah: Clayton Leslie / Aasistent fotografie: Joost Termeer / assistent styling: Benjamin Samsodien