Ongeveer zeven op de tien LHBTI's in Nederland krijgen in hun leven te maken met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn, maar de overheid weigert extra politiemaatregelen te treffen om dat cijfer te laten dalen. Jaarlijks zijn er duizend tot vijftienhonderd meldingen en aangiftes van LHBTI-discriminatie. Slechts zeven daarvan leiden tot een veroordeling. Hoe ontstaat die kloof en hoe kunnen we 'm dichten?
“Ik ben het zat dat onze rechten aan de kant worden geschoven. Er wordt geweld tegen mijn community gebruikt en daar lijkt níéts aan te worden gedaan. Bestuurders, regeerders, politie: kom in actie, geen woorden maar daden!” Willem de Wit, beter bekend als dragqueen Dusty Gersanowitz, plaatste dik een jaar geleden een geëmotioneerde videoboodschap op Facebook, die breed werd opgepikt. Daaruit ontstond activistencollectief #IKBENHETZAT, dat inmiddels samen optrekt met belangenvereniging COC Nederland.
Het betonschaarincident in Arnhem, de poging tot doodslag op het Amsterdamse Damrak, de groepsmishandeling in Kanaleneiland, de Grindr-zaak in Dordrecht, de moord op Arnhemse transvrouw Bianca. De lijst van homo- en transfobe geweldsincidenten van de afgelopen jaren is indrukwekkend, maar de daders worden lang niet altijd berecht. Wanneer zij wel voor de rechter moeten komen, wordt het homo- of transfobe motief zelden expliciet meegenomen in de strafmaat.
“Momenteel gaat het mis in de hele strafrechtketen”
Uit een overzicht van de discriminatiecijfers van het Openbaar Ministerie in de periode 2011 tot 2015 blijkt dat van de duizend tot vijftienhonderd meldingen van LHBTI-discriminatie jaarlijks ongeveer zestien zaken instromen bij het Openbaar Ministerie. Daaruit volgen gemiddeld zeven veroordelingen per jaar – vaak een lage geldboete of taakstraf. Een enorme kloof.
“Momenteel gaat het mis in de hele strafrechtketen”, stelt Philip Tijsma van COC Nederland. “Minister Grapperhaus [van Justitie en Veiligheid – red.] moet dit probleem hogere prioriteit geven en de wetgeving aanscherpen, de politie moet veel meer doen om zaken goed rond te krijgen en het OM moet áltijd een hogere straf eisen bij LHBTI-discriminatie en in hoger beroep gaan wanneer een rechter dit nalaat.”
Tijd voor een rondgang langs diverse partners in de strafrechtketen.
Ministerie van Justitie en Veiligheid
Dinsdag 20 november verzamelden zo’n honderd vertegenwoordigers van #IKBENHETZAT en het COC zich op het Plein voor de Tweede Kamer met een duidelijke boodschap: wij willen een land waar je zichtbaar jezelf kunt zijn. Minister Grapperhaus beloofde beterschap en een actieplan. Dat plan presenteerde hij april dit jaar, maar was volgens Tijsma uiterst teleurstellend. “Het was oude wijn in een nieuwe zak; hij herhaalde enkel de bestaande maatregelen, maar die volstaan niet. Het probleem duurt voort en de vooruitgang stagneert. Tijdens de demonstratie reikten we hem een kant-en-klare lijst aan met actiepunten. Daarvan nam hij er welgeteld nul over. Vervolgens hebben we de Tweede Kamer om actie gevraagd.”
Grapperhaus’ weinig ambitieuze actieplan leidde inderdaad tot onvrede bij de Tweede Kamer, die op 16 mei jongstleden opnieuw in debat ging. Dat leidde tijdens een stemming op 21 mei tot een aantal nieuwe maatregelen. Lessen over de aanpak van discriminatie worden verplicht op de politieacademie en er komt meer structurele ruimte voor Roze in Blauw. Dat politienetwerk pakt actief LHBTI-discriminatie binnen en buiten de organisatie aan, maar is momenteel nog volledig afhankelijk van vrijwilligers. In het regeerakkoord werd tevens besloten de gevangenisstraf op aanzetten tot discriminatie te verdubbelen van één naar twee jaar.
“Maar daarmee zijn we er niet”, vervolgt Tijsma. “De effecten van deze maatregelen worden op lange termijn pas merkbaar. Wij pleiten daarom voor het aanstellen van discriminatiespecialisten binnen de politie. Mensen die snappen hoe je een discriminatiezaak rond maakt. Dat blijkt namelijk in de praktijk erg lastig. Veel aangiftes belanden daardoor nooit bij het OM. We weten dat het effect heeft. In Engeland zijn deze specialisten reeds actief en daar ligt het aantal aangiftes twintig keer hoger dan hier, terwijl het land maar drie keer groter is. LHBTI’s geloven daar duidelijk dat het zin heeft om aangifte te doen.”
D66-Kamerleden Vera Bergkamp en Monica den Boer dienden een voorstel in voor een pilot met deze gespecialiseerde discriminatierechercheurs. PvdA, GroenLinks, DENK, D66, PvdD, 50PLUS, ChristenUnie en FVD stemden voor. SP, CDA, SGP, PVV en VVD waren tegen. Opvallend, gezien VVD-woordvoerder LHBTI-zaken Dilan Yeşilgöz-Zegerius tijdens de demonstratie voor de Tweede Kamer op 20 november 2018 zei: “We gaan ons ervoor inzetten dat iedereen hier vrij en veilig kan leven en daar kunnen jullie me aan houden, beloofd!”
“Een apart discriminatieteam is niet voldoende, elke agent moet weten hoe te handelen”
Waarom zij toch tegen deze motie stemde? Yeşilgöz-Zegerius: “Voor de VVD is het van groot belang om expertise en kennis over een effectieve aanpak van discriminatie juist breed in de politieorganisatie te borgen. Om deze reden zijn wij zeer terughoudend met het willen oprichten van aparte kleine teams. Discriminatie komt helaas zo vaak voor, een apart team is niet voldoende, elke agent moet weten hoe te handelen. We deden zelf ook een flink aantal voorstellen om de veiligheid van de LHBTI-gemeenschap beter te borgen, zoals een gerichte aanpak in uitgaansgebieden. Ook stemden we onder meer voor de motie om een leerlijn (LHBTI-)discriminatie te ontwikkelen en als vast onderdeel op te nemen binnen de politieacademie. Door deze motie krijgen alle agenten meer gespecialiseerde kennis op dit terrein.” Op die wijze wordt volgens de VVD ook de inzet van gespecialiseerde discriminatierechercheurs ondervangen. Het COC laat het er niet bij zitten. Tijsma: “We blijven ons hard maken voor deze maatregel, want je hebt natuurlijk allebei nodig om het verschil te maken: én gespecialiseerde rechercheurs én alerte agenten.”
De Politie
Hoewel er op alle fronten verbeterpunten zijn, zit de kern van het probleem volgens COC bij de politie. Tijsma: “Agenten moeten zorgen voor goed onderbouwde aangiftes met bewijs. Anders kan het OM niet handelen. Momenteel belandt maar een kwart van de aangiftes van discriminatie bij het OM.”
Richard Vrins, kernlid Roze in Blauw Nederland, ontkent niet dat er verbetering mogelijk is: “Al moeten we roeien met de riemen die de overheid ons geeft. Dat gezegd hebbende gaat het soms mis bij het aangifteproces. Niet alle incidenten worden op de juiste wijze geregistreerd. Het blijft mensenwerk. Er bestaat inmiddels een landelijke code voor LHBTI-discriminatie, maar niet alle agenten weten wanneer ze die moeten toepassen. Daar is meer voorlichting en tijd voor nodig. Het blijft ook de verantwoordelijkheid van de politie om bij een aangifte zo goed mogelijk door te vragen en onderzoeken. Wanneer een duidelijk daderprofiel ontbreekt, kan het OM er namelijk geen zaak van maken.”
“Er bestaat een landelijke code voor LHBTI-discriminatie, maar niet alle agenten weten wanneer ze die moeten toepassen”
Vrins maakt momenteel deel uit van het tijdelijke politieprogramma De kracht van het verschil. “Ik ben met een aantal anderen benoemd tot materiedeskundige discriminatie. Elke twee weken nemen wij alle aangiftes door waarbij mogelijk sprake is van een discriminatoir element. Waar nodig adviseren we het desbetreffende team om meer informatie te verzamelen om zo een zaak succesvol over te kunnen dragen aan het OM. Ook adviseren en ondersteunen we collega’s over het aanpakken en registreren van discriminatie.”
Vrins voelt net als het COC veel voor het idee om een vaste groep discriminatiespecialisten aan te stellen. “Zo verankeren we deze expertise binnen de politie. Nu is het afhankelijk van een aantal namen die je binnen een grote, soms logge organisatie als de politie maar net moet weten te vinden. Een vast loket waar agenten informatie kunnen inwinnen is veel helderder.”
Het Openbaar Ministerie
Ook bij het OM vallen steken. In april vorig jaar werden in Dordrecht twee homoseksuele mannen in de val gelokt via Grindr en vervolgens in elkaar geslagen door dertien mannen. Daarbij scholden de daders hun slachtoffers uit voor ‘flikker’ en ‘kankerhomo’. De rechter oordeelde dat die woorden geen bewijs waren van homofobie, maar ‘illustratief voor het dagelijks taalgebruik’. Soortgelijke vonnissen werden uitgesproken bij zaken rondom eerdere incidenten van anti-LHBTI-geweld in Arnhem en Amsterdam.
Tijsma: “Het OM had bij al die zaken in hoger beroep moeten gaan. Dit soort jurisprudentie is ontzettend schadelijk: je wil niet dat rechters daar bij toekomstige discriminatiezaken een beroep op doen. Als schelden met ‘kankerhomo’ geen bewijs van homofobie vormt, wat dan wel? Zo’n oordeel heeft ook maatschappelijke consequenties. Wat voor signaal geef je als rechter af door dit alledaags taalgebruik te noemen?”
“Als schelden met ‘kankerhomo’ geen bewijs van homofobie vormt, wat dan wel?”
Hoogleraar Straf- en Procesrecht Tineke Cleiren van de Universiteit Leiden legt in een interview met NU.nl van april vorig jaar bloot waar het fout gaat. Discriminerende of beledigende uitlatingen op grond van iemands geaardheid zijn strafbaar, maar voor het plegen van geweld dat wordt ingegeven door homohaat bestaan geen aparte strafbepalingen. Het discriminatoire aspect leidt zo niet automatisch tot een hogere straf. “Als discrimineren het uitgangspunt is maar je doet dat via geweld, zoals mishandeling, dan ligt een vervolging voor mishandeling vaak het meest voor de hand”, aldus Cleiren. Die is volgens haar namelijk eenvoudiger aan te tonen.
COC Nederland drong om deze reden in 2017 in een brief aan het ministerie van Justitie en Veiligheid aan op de invoering van een zogenaamd ‘haatmisdrijfartikel’, dat een hogere straf eist bij delicten met een discriminatoire achtergrond. Tevens pleitten zij voor een omgekeerde bewijslast bij ‘homoschelden’, waarbij de dader aannemelijk moet maken dat er géén sprake is van discriminatie. Momenteel moet het slachtoffer bewijzen dat dat wél het geval is.
Rechters hebben op dit moment wel de mogelijkheid om een discriminatoir aspect mee te nemen bij het bepalen van de strafmaat. Tijsma benadrukt dat het OM de rechter daar duidelijk op dient te wijzen wanneer dit niet automatisch gebeurt. In de richtlijn van het OM staat dat bij misdrijven waarbij sprake lijkt van LHBTI-discriminatie een hogere straf kan worden geëist. Die discriminatie hoeft niet als afzonderlijk strafbaar feit te worden bewezen: een discriminatoir aspect, zoals het schelden met ‘kankerflikker’, volstaat.
Uit het onderzoek Discriminatie: van aangifte tot vervolging, opgesteld in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid, blijkt dat officieren van justitie maar in 15 tot 20 procent van de gevallen van LHBTI-discriminatie expliciet beroep doen op die richtlijn. “Dat wil echter niet zeggen dat in de andere gevallen het discriminatoire aspect niet impliciet of expliciet wordt meegewogen, maar dat kunnen we niet aantonen”, aldus onderzoekers Peter Kruize en Paul Gruter. Wel stellen zij dat in ieder geval niet in alle gevallen het discriminatoire aspect als strafverzwarend wordt aangemerkt. “Een van de aangevoerde redenen is dat officieren de ‘prijs’ ook weer niet te veel willen laten oplopen. Dat betekent dat zij na een strafverhoging door bijvoorbeeld het beledigen van een ambtenaar in functie, niet ook nog eens die van het discriminatoire aspect erbovenop willen leggen.”
Het slachtoffer
LHBTI-discriminatie kan tegenwoordig onder meer worden gemeld bij de politie, een antidiscriminatievoorziening (ADV), het College voor de Rechten van de Mens en bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND). De landelijke uitrol van Roze in Blauw heeft de drempel tot het doen van een aangifte ook aanzienlijk verlaagd.
Uit een onderzoek uit 2009 van kenniscentrum Movisie in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid bleek dat zeven op de tien Nederlandse LHBTI’s in hun leven te maken krijgt met fysiek of verbaal geweld. Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit oktober 2016 toonde echter aan dat slechts 10 procent van de LHBTI’s daarvan aangifte doet. Verbaal geweld wordt vaak helemaal niet gemeld.
“Doe aangifte bij geweld, maar haal ook niet je schouders op wanneer je wordt uitgescholden”
In 2018 werden 1.794 meldingen en aangiftes gedaan van LHBTI-discriminatie. Omdat lang niet iedereen aangifte doet, gaat het hier naar alle waarschijnlijkheid om het topje van de ijsberg.
Vrins van Roze in Blauw constateert dat er een moedeloos gevoel lijkt te zijn ontstaan over de effectiviteit van het doen van aangiftes. “Ook wanneer directe vervolging lastig blijkt, moeten we kijken wat we voor deze mensen kunnen doen. We kunnen ze bijvoorbeeld doorverwijzen naar een antidiscriminatievoorziening die een weerbaarheidstraining organiseert. Dat is geen directe politietaak, maar moeten we hen dan maar in de kou laten staan? Dat vind ik te makkelijk. Mensen moeten vaak al een drempel over om aangifte te doen. Wel is het onze taak om een duidelijk verwachtingspatroon te schetsen en goed door te vragen. Discriminatie blijft lastig te veroordelen, maar zonder meldingen en aangiftes weten wij überhaupt niet of er een probleem is. Doe ook aangifte wanneer er geen duidelijke dader in beeld is. Bij meerdere meldingen in een bepaald gebied of op een bepaalde datingapp kunnen we namelijk extra surveilleren of een lokagent inzetten.”
“Doe aangifte bij geweld, maar haal ook niet je schouders op wanneer je wordt uitgescholden”, benadrukt Tijsma. “Samen kunnen we laten zien dat we dit niet meer pikken. Aangifte doen blijft daarvoor de beste manier. Er gebeurt momenteel te weinig vanuit overheid, politie en OM, maar als we geen aangifte meer doen, verliezen we iets groters. Dan verdwijnt het hele fundament waarop actie kan worden ondernomen.”